BALLISTIEK

De ballistiek is de studie van de fenomenen die optreden bij het schieten in het algemeen, men kan de ballistiek onderverdelen in vier grote stukken:

1)    De inwendige ballistiek.
Dit gedeelte handelt over alles wat gebeurt in het wapen, dus vanaf het ogenblik dat de actie op de trekker de slag­pin op het slaghoedje doet vallen tot het moment dat het projectiel het einde van de loop bereikt heeft.

2)    De intermediaire ballistiek.
Deze beschrijft wat er gebeurt op het moment dat het projectiel de loop verlaat. In tijdspanne gerekend, is dit het kortste gedeelte, doch bet belang van dit onderdeel mag zeker niet geminimaliseerd worden.

3)    De uitwendige ballistiek.
De uitwendige ballistiek geeft ons een beschrijving van wat er gebeurt met het projectiel tijdens zijn vlucht na het verlaten van de loop tot zijn aankomst op het doel.

4)    De terminale ballistiek.
Dit gedeelte handelt over wat het projectiel ondergaat op het doel. Dit is vooral voor militairen en jagers belangrijk. In het geval dat het doel een levend wezen is, bepaalt de terminale ballistiek van het projectiel of het gedood of verwond wordt.

 

In de cursus Trainer A wordt de inwendige en de intermediaire ballistiek besproken. Het gedeelte uitwendige ballistiek wordt op een praktische manier benaderd.


 

 

De INWENDIGE BALLISTIEK.

 

Om goed de inwendige ballistiek te begrijpen moet men begrijpen dat er een relatie bestaat tussen het volume, de druk en de temperatuur onderling. Als men een gesloten geheel beschouwd dan zal een toename van het volume een vermindering van de druk met zich mee brengen en een vermindering van het volume zal de druk doen stijgen. Als illustratie denkt men maar aan de fietspomp waar men door het indrukken van een zuiger de druk in de band doet stijgen.

Als men bij een constant volume de temperatuur doet stijgen dan zal de druk toenemen. Denk maar aan de snelkookpan (Presto-Pot). Bij de inwendige ballistiek kan men althans voor een eerste benadering de temperatuur buiten beschouwing laten.

 

5)    Veronderstellen we eerst dat we een wapen hebben met een loop zonder opening op het einde. Dus zodanig geconstrueerd dat er bij het afvuren niets kan ontsnappen. We hebben ook munitie met een bepaalde hoeveelheid kruit. Het kruit heeft in alle gevallen dezelfde soortelijke energie maar het verschilt door de verbrandingssnelheid.

a)    .Eerste geval :
Een snel brandend kruit. Het kruit verbrandt zeer snel en het bruikbare gedeelte is zeer snel omgezet in gas. De druk loopt zeer snel op. Druk

 

 


 

b)    Tweede geval:
E
en veel trager brandend kruit geeft volgende weergave:


                                       &nbspop T2 =alles is opgebrand

Wat zien we: bij het traag brandend kruit wordt het maximum druk later bereikt maar gezien alleen de verbrandingssnelheid verschilt blijft de maximum druk identiek.

 

6)    Beschouwen we nu anderzijds een loop, met daarin een projectiel.
We kunnen het projectiel in de loop te bewegen (bijvoorbeeld door het vooruit te duwen door middel van een staafje). We moeten een zekere druk uitoefenen alvorens het projectiel beweegt. Het is altijd dezelfde druk voor hetzelfde projectiel in dezelfde loop. Als we nu de druk die nodig is om het projectiel te bewegen p1 noemen en we beschouwen terug de twee gevallen van hier boven dan zien we


 

a)    Bij snelbrandend kruit

b)    Bij traagbrandend kruit

 

Bij het snelbrandend kruit zal het projectiel zich al gaan bewegen op het tijdstipT2 , terwijl bij het traag brandend kruit dit pas zal gebeuren op het tijdstip T3.

Dus voor eenzelfde top in eenzelfde loop : hoe sneller brandend het kruit Hoe sneller de top zich in beweging zet.

 

7)    Als een projectiel zich verplaatst in de loop dam neemt het volume toe. Het volume achter het projectiel bestaat uit;

a)    Het inwendige volume van de huls (V1)

b)    Het volume vrij achter het projectiel in de loop (V2)

 

Het inwendige volume van de huls blijft praktisch constant. Maar het projectiel verplaatst zich in de loop, dus het volume V2 neemt toe. We kunnen die in een grafiek voorstellen:

T0 = moment waarop het projectiel de loop verlaat

 

 

We zien dus dat het volume blijft stijgen vanaf het moment dat het projectiel zich begint te bewegen totdat het projectiel de loop verlaat. Hoe snel het volume stijgt hangt of van de snelheid van het projectiel en van het kaliber van het projectiel. Hoe sneller dat het projectiel zich verplaatst in de loop hoe sneller dat er meer volume vrijkomt achter het projectiel. Hoe groter het kaliber hoe meer ruimte er vrij komt achter het projectiel.

 

Als we nu beschouwen dat er zich achter het projectiel een zekere druk bevindt dan zal die druk afnemen als het volume achter het projectiel verhoogt. Hoe sneller het volume verhoogt, hoe sneller de druk zal afnemen.
Dus de druk neemt af onder invloed van de volumevergroting. Als we dat nu voorstellen in een curve zien we dat

Laten we dat nu eens samenvatten: we hebben enerzijds de druk (p) die stijgt onder invloed van de verbranding van het kruit en anderzijds de druk (p) die zal dalen onder invloed van de volumevergroting op het moment dat het projectiel zich zal beginnen te verplaatsen.


Als we die twee invloeden nu samenstellen in een grafiek krijgen we het volgende

 

We kunnen hier verschillende delen in onderscheiden:

 

a)    Van 0 tot TB :
De druk wordt opgebouwd maar is nog niet voldoende om het projectiel in beweging te zetten. Gedurende deze tijdspanne blijft de kogel dus een geheel.

b)    Op TB:
Het projectiel begint te bewegen, dus het volume achter hot projectiel begint te vergroten.

c)     Van TB totTM:
Het kruit blijft verder verbranden en de druktoename die daardoor ontstaat is: nog altijd groot genoeg om de drukvermindering te wijten aan de volumevergroting te compenseren en zelfs nog een overschot te hebben.

d)    Van TM tot TS :
De volumetoename achter het projectiel gebeurt zo snel dat de totale druk gaat dalen niet tegen staande dat er rog steeds gas geproduceerd wordt door het verbranden van het kruit.

e)    Op TS:
Is alle kruit verbrand.

f)      Van TS tot T0:
Het projectiel. Beweegt verder, het volume erachter neemt toe en de totale druk neemt verder af.

 

De snelheid dat een projectiel bereikt is ook afhankelijk van de druk en wel zo:
er bestaat een verband tussen de versnelling en de druk.
Dit verschijnsel is volledig conform met de wet van NEWTON die zegt dat:

F= m x a 

Een kracht (F) is gelijk aan een massa (m) maal een versnelling (a)

De kracht waar we het hier over hebben is de druk die door de gassen uitgeoefend wordt op de achterzijde van het projectiel.

De massa, is het projectiel zelf .

De versnelling is het resultaat dat aan het projectiel overgedragen wordt.

 

7)    HOE GROTER DE DRUKTOENAME HOE GROTER DE VERSNELLING.

Aanschouwelijk voorgesteld betekent dat: hoe steiler de kromme van de druk naar boven gaat, hoe rapper dat de snelheid toeneemt.  

De grafieken geven duidelijk het verschil weer tussen de drukkrommes van snel- en van traagbrandend kruit. Iedere kromme zal zijn invloed hebben op de versnelling.

 

Snel brandend kruit.


Traag brandend kruit.

 

We zien dat met een traag brandend kruit het projectiel geleidelijker op snelheid komt. Bij snelbrandend kruit is het alsof het projectiel een korte klop krijgt terwijl het projectiel bij trager brandend kruit op snelheid geduwd wordt.

8)    We gaan nu eens na wat de factoren zijn die de druk beïnvloeden.

 

a)    Het kruit.

i)       Als we meer kruit in de huls doen dan zal de druk bij ontbranding natuurlijk stijgen want er worden meer gassen gevormd als er meer kruit verbrand wordt.

ii)      Snel brandend kruit geeft gewoonlijk een hogere druk af dan een zelfde hoeveelheid traag brandende kruit, voor zover de samenstelling (energetische waarde) gelijk is.

iii)    De begintemperatuur speelt ook een rol. Een begintemperatuur van 50°C in plaats van 10°C, zal een hogere druk met zich brengen.

iv)   Hoe meer plaats het kruit heeft, hoe lager de druk zal zijn. Een hoeveelheid kruit in een grote huls zal een lagere druk afgeven dan dezelfde hoeveelheid van eenzelfde kruit in een kleine huls.

b)    Projectielen.

i)       Een zwaarder projectiel zal voor een hogere druk zorgen.

ii)     Hoe meer contact een projectiel maakt met de loop hoe hoger de druk zal zijn. Dus zelfs projectielen van eenzelfde gewicht en van eenzelfde kaliber kunnen daarin verschillend zijn. Tonvormige projectielen, zoals wadcutters geven hier de hoogste druk af.

iii)    Het materiaal waaruit het projectiel gemaakt is, zal ook een rol spelen. Is het materiaal dat gemakkelijk kan glijden over staal, is het goed gesmeerd? Is het materiaal dat gemakkelijk vervormd kan worden zoals lood?

 

c)     Hulzen. Hoe kleiner de inhoud van een huls is hoe groter de gegene­reerde drukken zullen zijn. We spreken hier natuurlijk over hulzen van een zelfde kaliber. Zie ook punt 8. a. iv hierboven.

d)    Slaghoedjes.
Wanneer men van het ene merk slaghoedje naar het andere overstapt dan zal de druk praktisch zeker gewijzigd worden in een niet vooraf te bepalen zin.

i)       Het gebruik van magnum slaghoedjes in de plaats van gewone zal de druk ook doen stijgen.

ii)     In dezelfde zin is het ook niet aangeraden om geweerslaghoedjes te gebruiken in plaats van revolverslaghoedjes en dit omdat er geen zekerheid bestaat dat de slagpin voldoende energie zal hebben om steeds voor een zekere ontsteking te zorgen.

iii)     Geweerslaghoedjes geven ook een hetere vlam en zorgen zodoende voor een vluggere ontsteking en hogere drukken zorgen.

e)    De afmetingen van de kamer en de loop.
Ieder wapen is verschillend. Zelfs twee wapens van hetzelfde merk en type en met opeenvolgende serienummers zullen een verschil geven. Gewoonlijk is het wapen met de kleinste kamer en loopdoorsnede die de hoogste drukken zal geven als de munitie identiek is.

f)      De totale lengte van de munitie.
De totale lengte van de patroon moet binnen bepaalde perken blijven, dit om twee dingen te verzekeren.

i)       Dat er een soepele voeding is van de kamer van het wapen. Dus dat de patroon gemakkelijk, zonder te haperen van de lader in de hamer geduwd wordt.

ii)     Dat het projectiel niet tegen de trekken geduwd wordt. Inderdaad om het projectiel te stabiliseren in zijn vlucht heeft men aan de binnenkant van de loop groeven in de vorm van een schroefdraad aangebracht. Deze groeven (trekken genaamd) zorgen ervoor dat het projectiel draait om zijn as en door het gyroscopisch effect gestabiliseerd wordt. Die trekken beginnen iets voorbij de kamer .Er is nu een verschil tussen het geval dat het projectiel al beweegt als het in de trekken komt enerzijds, en het geval dat de top, door de lengte van de patroon, tegen de trekken geduwd wordt bij het inbrengen in de kamer. In het tweede geval (dat waar het projectiel te ver uitzit) zullen de drukken veel hoger liggen dan in het geval waar de patroon de normale lengte heeft. Test heeft echter uitgewezen dat de nauwkeurigheid maximaal is als het projectiel juist de trekken raakt (dit moet per wapen en per soort top uitgemaakt worden.

iii)    Als het patroon te kort is zal er minder ruimte zijn voor het kruit met als gevolg dat de drukken ook zullen stijgen.

g)    De lengte van de huls.
Door het herhaaldelijk gebruik zal de huls langer worden (namelijk door het herhaaldelijk afvuren van en herkalibreren). Het: kan zelfs zo ver komen dat het voorste gedeelte van de nek in de trekken geperst wordt. In dit geval zal de samen genepen voorkant van de huls de rol gaan spelen van krimp. Dit zal de druk ook doen stijgen.

h)    De krimp. Onder krimp wordt verstaan het lichtjes samen nijpen van de nek van de huls om zo het projectiel beter vast te houden.

i)       Het aanbrengen van een krimp zal de druk doen stijgen.

ii)     Wanneer is een krimp nodig? Een krimp is alleen nodig in de gevallen waar het gevaar bestaat dat de top onder invloed van een verplaatsing of onder invloed van de terugslag zich zal verplaatsen en ofwel dieper in de huls zal komen te zitten ofwel volledig uit de huls zal loskomen.
 In de praktijk komt dit neer op munitie voor halfautomatische wapens en op munitie die tot het maximum geladen is. Het kan ook zijn dat voor wapens waarvan de lader zich onder de loop bevindt (zoals verschillende Winchester en Marlin geweren) een Krimp gewenst is omdat de kogels in de lader in elkaars verlengde op elkaar rusten en zo kracht uitoefenen op de projectielen.


 


9)    Praktische voorbeelden.

Om nu een beeld van deze veranderingen te geven kunnen we ons baseren op de brochure die door de kruitfabrikant VIHTAVUORI uitgegeven is. (Kemira Oy Vihtavuori Works SF-41330 VIHTAVUORI FINLAND)

 

Aan de hand van voorbeelden worden hier enkele veranderlijken uit de inwendige ballistiek behandeld.

1-ste geval:
kaliber          : .308 Winchester (7,62 NATO)
top     : 9,6 gram
kruit    : N140; 2,91 gram
Maximum druk Pmax : 360 MPa (Mega Pascal)
Vo      : 860 m/s (Mondingssnelheid)

 

Welke is de druk en de snelheid als het gewicht aan kruit verminderd wordt tot 2,78 gram?

 

Om de veranderingen te weten moeten we teruggrijpen naar een tabel om

de relatieve coëfficiënten te weten:

Factor

Verandering

Verandering
mondingsnelheid

Verandering
druk

Gewicht top

+10%

-4%

+8%

Gewicht lading

+10%

+8%(1)

+20%

Temperatuur kruit

+10%

+2%

+4%

Volume huls

+10%

-3%

-13%

 

De verandering in kruit wordt: 2,78 g - 2,91 g = - 0,13 g = - 4,5%

 

De verandering in snelheid wordt;   - 4,5          X (+8) (1) X 860 m/s = -31 m/s
                                                           10 X 100

 

De verandering in druk wordt;   - 4,5     X (+20) (2) X 360 MPa = -32 MPa
                                                    10 X 100


Welke is de druk en de mondingsnelheid als de druk verhoogd wordt tot 11 gram?

 

De verandering in gewicht van de top is; 11 g - 9,5 g = +1,5 g = +15,8%

 

De verandering in snelheid;           +15,8                   X (-4) X 860m/s = -54m/s
                                                          10 X 100

 

De verandering in druk wordt:       +15,8         X (+8) X 360 MPa = +46 MPa
                                                        10 x 100

 

 

Welke zullen nu de veranderingen zijn in de mondingsnelheid en de druk als beide modificaties terzelfder tijd uitgevoerd worden. Enerzijds het verminderen van de lading kruit naar 2,73 gram kan anderzijds gebruik maken van een zwaardere top namelijk een van 11,0 gram.

 

Verandering Vo = (-31) + (-54)= - 85 m/s
Dat geeft voor Vo    = 860 - 85 = 775 m/s

Verandering druk P= (-32) + (+46)= 14 Mpa
Pmax wordt dan: 360 MPa + 14 MPa = 374 MPa

 

Om nu na te gaan of deze berekeningen met de werkelijkheid overeenstemmen worden een reeks proefnemingen gedaan die de omstandigheden van de testen weergaven. Empirisch kwam men tot de volgende resultaten:

caliber:          .308 Winchester

kruit:       N140 gewicht: 2,78 gram

top:                   11,0 gram

Vo:          795 m/s

Pmax:       360 MPa

 

We zien dat de berekeningen een negatiever beeld geven dan de testen (lagere mondingsnelheid en grotere druk). Dit is vooral te wijten aan het feit dat er veel veranderlijken niet in de formules hernomen zijn. Deze formules en coëfficiënten zijn daarom speciaal aan de ruime kant opgemaakt. Een van de veranderlijken die niet opgenomen is, is de vorm van het projectiel. Een andere is het lot van het kruit, inderdaad bij de fabricage van het kruit kan het zijn dat bij twee opeenvolgende productieruns de samenstelling van het kruit wat veranderd. Dit kan te wijten zijn aan een  lichtjes andere samenstelling van de grondstoffen of een kleine ontregeling van de machines. Een dergelijke verandering in de samenstelling van het kruit kan goed merkbaar zijn. Vele herladers hebben dergelijke variaties al ondervonden bij de SNPE-kruiten zoals, Ba 10. Daarom is het aangeraden rekening te houden met het lotnummer dat op de verpakking van het kruit vermeld staat. Als twee lotnummers hetzelfde zijn dan is het kruit ook identiek. Als er echter verschillende lotnummers op vermeld staan, dan kunnen de prestaties verschillen.

 

Bovenstaande berekeningen hebben slechts zin in een kleine marge rond de opgegeven herlaadgegevens. Het is een grote vereenvoudiging van het gegeven van de ballistiek en ze kunnen slechts gebruikt worden als illustratie voor deze cursus.

ZE MOGEN NOOIT GEBRUIKT WORDEN OM REELE LADINGEN TE BEREKENEN


Volume van de huls.

Soms kan bij afgevuurde hulzen van een zelfde kaliber maar van verschillende makelij een verschil aan inhoud van 5% gevonden worden. Het verschil in hulsvolume heeft twee primaire gevolgen:

Het maximum lading voor dat kaliber verandert.

de P max en de Vo veranderen.

De volgende test wordt uitgevoerd met 3 hulzen met verschillende volumes. De lading was verder iedere maal dezelfde.

 

Volume van de huls

Pmax

V5

3,47 cm3

356 MPa

785 m/s

3,51 cm3

345 MPa

779 m/s

3,59 cm3

315 MPa

763 m/s

 

Zoals men kan zien bestaan er wezenlijke verschillen in de Pmax en de V5. Deze verschillen zullen zich zeker manifesteren in het schotbeeld.

 

Hoe diep zit de top in de huls? (Seating Depth)

De diepte waarop de top in de huls gezet wordt is ook bepalend voor de druk en de mondingsnelheid. Hoe dieper de top in de huls geduwd wordt, hoe kleiner het binnenvolume van de huls wordt. Dus hoe minder plaats er overblijft voor het kruit. Dit effect is het grootst bij pistolen en revolvers.

Voorbeeld I:
kaliber : .38 Spec.
Bullet ; 158 grains Pb-RN (Lood - Ronde Neus)
powder : N310; 3,9 grains

 

lengte patroon

Pmax

V5

36 mm

150 MPa

281 m/s

39 mm

123 MPa

274 m/s

44 mm

75 MPa

240 m/s

 

Dergelijke grote verschillen in druk (deze verdubbelt wanneer de lengte van de patroon 8mm afneemt) zijn voldoende om een revolver te doen barsten.

 

Voorbeeld II.
Kaliber: .375 Magnum
bullet : 208 grain Pb Cast(Lood gegoten)
powder: N110 13,3 grains

 

Lengte patroon

Pmax

V5

40 mm

360 MPa

422 m/s

42 mm

290 MPa

406 m/s

44 mm

180 MPa

368 m/s

 

In dit geval is de toename zelfs 45 MPa/mm!

 

Voorbeeld III:

Dit is een voorbeeld om te illustreren dat de factor totale! lengte minder invloed heeft op geweerkogels:
Kaliber : 308 Winchester (7,62 NATO)
bullet : 11,0 gram
powder: N140; 2,78 gram

 

Lengte patroon

PMax

V5

68mm

354 Mpa

785 m/s

72,0mm

345 Mpa

779 m/s

74,4mm

353 MPa

780 m/s

 

Besluit

Deze factor kan een grote rol spelen voornamelijk daar waar het gaat om munitie met een kleine hulsinhoud en snelbrandend kruit. Men kan zich het geval van een 9 mm Parabellum voorstellen: dit is een munitie met een heel beperkte hulsinhoud. Als deze patroon afgevuurd wordt in een halfautomatisch pistool dan kan het zijn dat de top wat dieper in de huls geduwd wordt door het transport van de lader naar de kamer. Bij echte maximum ladingen kan dit serieuze moeilijkheden veroorzaken.

Het effect van weinig kruit in een grote huls.

Het is altijd aangeraden een kruit te gebruiken dat de huls bijna volledig vult en wel om de volgende redenen:

Er kan een schokgolf ontstaan bij weinig kruit in een grote huls, en deze schokgolf kan volgende zijn om het wapen te vernietigen.(Dit is nog altijd NIET bewezen in labo-omstandigheden)

De positie van het kruit in de huls gaat een rol spelen bij de ontsteking.

Voorbeeld;
kaliber : .38 Spec
powder : 0,25 gram

 

Alle kruit op hot slaghoedje         :         129 MPa      269 m/s

Alle kruit bij de top                      :         100 MPa      259 m/s

 

We zien dat er een wezenlijk verschil in druk is. Dit probleem komt het meest voor bij compacte kruiten zoals de moderne Ball Powders. Men kan het probleem verhelpen door een klein kartonnen schijfje dat in de huls spant op het kruit te duwen zodat het altijd tegen het slaghoedje gehouden wordt. Het is ook aangeraden om het snelst mogelijk kruit dat een goede precisie geeft te gebruiken. In sommige herlaadboeken staat voor bepaalde traagbrandende kruiten zelfs aangegeven: lading NIET verminderen.

De invloed van temperatuurverschillen.

Een stijging van de temperatuur zal automatisch de druk en de mondingssnelheid doen stijgen. De volgende tabellen geven enkele desbetreffende metingen


kaliber : 9mm Parabellum
bullet : 7,5 gram FMJ (Volledig gemantelde top)
powder : N330        ; 0,36 gram

 

Temperatuur

MMax

PMax

V5

-54°C

98 MPa

319 m/s

+21°C

179 MPa

376 m/s

+52°C

191 Mpa

381 m/s

 

 

kaliber : .308 Winchester
bullet : 9,5 gram FMJ
powder : N135   ; 2,91 gram

 

Temperatuur

MMax

PMax

V5

-55°C

262 MPa

775 m/s

+21°C

351 MPa

836 m/s

+60°C

381 Mpa

856 m/s

 

We zie dat temperatuurverschillen een rol kunnen spelen maar dan alleen als de verschillen extreem zijn. Het is achter wel mogelijk dat een maximum lading; speciaal ontworpen voor een wapen maar tijdens de winter, tekenen van hoge druk gaat vertonen wanneer ze in de zomer afgevuurd wordt na eerst in een kokend hete wagen vervoerd te zijn.
Al de factoren die tot nu toe vernoemd zijn spelen een rol bij het bepalen van de druk. Dit is allemaal wel interessant maar wat is het nut ervan voor de herlader ?
Het is praktisch niet verwezenlijkbaar voor de gewone herlader om op voorhand te berekenen welke druk een bepaalde lading in een zeker kaliber zal ontwikkelen. Hier volgen dan enkele tekenen waaraan men een te hoge druk kan herkennen. De kennis van de hierboven opgenoemde factoren zal de herlader dan in staat stellen er iets aan te verhelpen zodat hij komt tot een veilige munitie. De voorgaande bladzijden kunnen ook gebruikt worden om verschillende ladingen in een kaliber te vergelijken op gebied van druk. Als het projectiel de gewenste uitwerking bereikt, is de munitie die dat levert bij de laagste druk, de beste.

 


VERSCHIJNSELEN WAARAAN MEN EEN TE HOGE DRUK KAN HERKENNEN

DE HULS KOMT MOEILIJK UIT DE KAMER NA AFGEVUURD TE ZIJN.
Dit kan echter ook te wijten zijn aan een ruwe kamer. Om dit te controleren zal men eerst enkele fabriekspatronen afvuren om zodoende een gedacht te krijgen van de benodigde kracht om de stukken te openen, dit gevoel kan men dan gebruiken als referentie voor later.

HET SLAGHOEDJE IS PLATGESLAGEN EN VERTOONT DE ONREGELMATIGHEDEN VAN DE VOORZIJDE VAN DE STUKKEN.

ER BEVINDEN ZICH KRATERTJES ROND DE INDRUKKEN VAN DE SLAGPIN, OF DE INDEUK VAN DE SLAGPIN PUILT TERUG NAAR BUITEN UIT.

 EEN ZWARTE RING ROND HET SLAGHOEDJE, OF HET SLAGHOEDJE VALT UIT DE HULS.

EEN VERBREDING VAN HET BOVENSTE GEDEELTE VAN HET HOOFD VAN DE HULS.
Dit kenmerk kan alleen waargenomen worden met behulp van een micrometer en dan nog alleen in vergelijking met de uitzetting van een fabriekspatroon. Men meet eerst een fabriekspatroon en vuurt hem daarna af waarna men hem terug meet. Men doet daarna hetzelfde met de te controleren munitie en als de uitzetting hier gevoelig hoger ligt dan zijn de drukken in deze laatste te hoog.

HET UITVLOEIEN VAN DE HULS IN DE OPENING VAN DE UITWERPER EN DE UITTREKKER.

EEN ABNORMAAL ZWARE KLOP BIJ HET AFVUREN.
Dit terug vergeleken met fabrieksmunitie.

DEZE VERSCHIJNSELEN KUNNEN ALLEEN OF SAMEN VOORKOMEN EN MOETEN AANLEIDING GEVEN TOT HET AANPASSEN VAN DE LAADGEGEVENS EN DIT OM ONGELUKKEN TE VOORKOMEN.